Kerkgebouw en orgel
Geschiedenis van de vijf parochiekerken in Westerwolde.
De schaarse bevolking van Westerwolde was in de middeleeuwen vooral geconcentreerd in esdorpen op zandruggen. Deze zandruggen staken als eilanden boven het veen uit.
Deze esdorpen waren: Onstwedde, Vlagtwedde, Wedde, Sellingen en Vrieschelo. Deze dorpen vormden ook de eerste kerkdorpen van de streek..
Westerwolde lag in het begin van onze jaartelling erg geïsoleerd en schijnt vrijwel onbevolkt te zijn geweest. Het was aan drie zijden omringd door ontoegankelijk hoogveen. Pas in de 7e en 8e eeuw kwamen er vanuit het Emsland weer kolonisten om zich te vestigen op de zandruggen.
Bij Höxter aan de Weser lag de aan St. Vitus geweide abdij Corvey. Aan deze abdij werden in 834 omvangrijke bezittingen geschonken door koning Lodewijk de Vrome . In de goederenlijst van Corvey komt in 1150 voor het eerst de naam Vlagtwedde voor. Mede hierdoor viel Westerwolde, met een deel van Reiderland , tot 1559 onder het kerkelijke gezag van de bisschop van Osnabrück.. Het bezit van Corvey werd aanzienlijk vermeerderd nadat Lodewijk de Duitser, zoon van Lodewijk de Vrome, het collatierecht schonk voor de vijf kerspels. De kerspelen waren verplicht vis en lakens af te leveren in de kloosteruithoven te Lathen en Meppen. Collatierecht is het recht om een geestelijke(pastoor) te benoemen. Dankzij het bezit van dit recht raakten Westerwolde en het aangrenzende Emsland ook onder het geestelijke gezag van de bisschop van Osnabrück .
Aanvankelijk waren de bewoners van Westerwolde aangewezen op de kerk van Aschendorf. Pas in de 13e eeuw werden de parochiekerken gesticht. In een bericht van omstreeks 1300 is er sprake van alle vijf kerken van Westerwolde:
Onstwedde
Vlagtwedde
Wedde
Vriescheloo
Sellingen
De vijf gekozen consules sloten namens de kerspellieden van deze vijf kerken in 1316 een verdrag met de bisschop van Münster. Men betaalde hoendergeld als belasting in ruil voor bescherming tegen vreemde overvallers. Hoendergeld is één hoen per schoorsteen, te betalen aan de bisschop.
Zo viel Westerwolde dus onder het kerkelijke gezag van de bisschop van Osnabrück en onder wereldlijk gezag van de bisschop van Münster.
Dit kwam omdat het bisdom van Münster een zogenaamde Prinsenbisdom was en alleen een Prinsenbisdom mocht het wereldlijke gezag voeren.
Echter, in de rumoerige tijd van de Schieringers en de Vetkopers bleek de bisschop niet in staat om aan zijn verplichtingen te voldoen.
En juist in deze tijd kregen de Addinga’s vaste grond onder de voeten in Westerwolde. Ze waren uitgeweken uit het door zeewater verzwolgen Reiderland en kregen in 1370 van het klooster van Corvey toestemming om op kloostergrond bij Wedde een burcht te bouwen. Ze kregen daarbij niet alleen de uitgestrekte kloostergoederen, maar ook het collatierecht in “leen”. Dit betekende dat de Addinga’s het recht hadden een geestelijke (pastoor) te benoemen alsof deze door de bisschop was benoemd. In 1400 werd hen door de bisschop van Münster ook nog het wereldlijke gezag over Westerwolde toegekend. De bevolking werd getiranniseerd en de pastoors, onder wie Gherd van Vlagtwedde, gingen in 1392 protesteren. Echter zonder veel resultaat. De onderdrukking ging tientallen jaren door en pas na 1500 brokkelde de macht van de Addinga’s af .
De Reformatie.
De reformatie deed betrekkelijk vroeg zijn intrede in Westerwolde. Dit vanwege de contacten met het Emsland waar in 1540 de leer van Luther al grote invloed had. Toen in 1594 bij het tractaat va reductie de kerspelen werden overgedragen aan de Nederduitse Gereformeerde Kerk, gingen zes van de zeven pastoors van Westerwolde, waaronder Henricus Beerman van Vlagtwedde. Over tot de Hervorming, en bovendien ook de prior van het klooster in Ter Apel.
Onder leiding van Willem Lodewijk werd begonnen aan de opbouw van de Gereformeerde kerk. Willem Lodewijk werd door de Generaliteit aangesteld tot Gouverneur van het Generaliteitsland Westerwolde. De Generaliteitslanden vielen onder rechtstreeks gezag van de Staten Generaal in Den Haag.
Het collatierecht.
Het eerder genoemde collatierecht kwam in de 16e eeuw in handen van plaatselijke eigenerfden. Dit waren stemgerechtigden in Vlagtwedde die een mollenwaar weidegrond (genoeg voor 32 runderen en 8 paarden) en 10 mudden (2½ ha.) akkerland bezaten. In de 17e eeuw waren 90% van de eigenerfden stemgerechtigd, dus lidmaat, van de Hervormde kerk. Een uitzonderlijk hoog percentage.
Kerkelijke reglementen.
Toen in 1619 de stad Groningen de bestuursrechten over Westerwolde kocht, kreeg de stad ook grote invloed op de kerkelijke zaken. De stad stelde de kerkelijke reglementen op en schreef ze voor.
Dit hield o.a. in dat de predikantskeuze van de stemgerechtigden voortaan moest worden bekrachtigd door de classis en door de stad. Doordat er in Westerwolde te weinig predikantsplaatsen waren om een eigen classis te vormen werd ze samengevoegd met het Oldamt. Deze classis Westerwolde-Oldamt werd hierdoor, met inbegrip van Leerort en Dielerschans de grootste classis van het gewest Stad en Lande met 34 predikantsplaatsen.
De toren.
Tot 1865 beschikte Vlagtwedde over een vrijstaande toren aan de noordzijde van de kerk. De huidige toren is vrij laag en is opgetrokken uit baksteen. Hij heeft een met leisteen beklede tentdak. Dit dak steekt allen met de punt boven het pannendak van de kerk uit. In de toren zijn rondboog ramen en galmgaten aangebracht.
De luidklok.
In 1704 is er het nodige te doen geweest over de opschriften op de nieuwe luidklok. De kerkvoogden kregen het aan de stok met de eigenerfden. Het bleek dat het ”Stadswapen en de namen van de burgemeesterenen ,de raad, alsmede de namen van de kerkvoogden, diaconen en klokkegieter met merckelijke en intolerabele abuyse waren aangebracht, vergezeld van absurde rijmpjes”.
Ondanks dit alles heeft de klok toch tot 1883 naar behoren gefunctioneerd.
Het uiterlijk van de kerk.
Het uiterlijk van de kerk wordt bepaald door de pleisterlaag die in het laatste decennium van de 19e eeuw is aangebracht. Er is nog een foto uit 1893 met daarop een ongepleisterde kerk. Het aanbrengen van deze pleisterlaag is waarschijnlijk noodzaak geweest. Oorspronkelijk was de uit baksteen opgetrokken kerk korter en recht gesloten met een topgevel. De kerk was gewijd aan de toen en nu nog steeds populaire St Martinus, bisschop van Tours.
Omdat de kerk belangrijk was in de rechtspraak van Westerwolde, in de kerk werd het seendrecht, het kerkelijke recht gesproken, was kerk te klein. In de vroege 16e eeuw werd toen een nieuw koor aangebouwd met een driezijdige sluiting. Tijdens deze verbouwing is ook het huidige kruisribgewelf aangebracht. Het is niet bekend hoe het plafond er voor die tijd heeft uitgezien.
Het nieuw gebouwde koor werd voorzien van spitsboogramen. De pitsboogramen in het schip zijn later aangebracht ter vervanging van de kleineren rondboogramen. In het koor is nog een kleine ingang die is afgesloten met een segmentboog.
Aan de noordzijde is in 1958 een achthoekige vergaderruimte aangebouwd dat dienst doet als consistoriekamer.
Het interieur.
De vloer is belegd met rode en gesmoorde plavuizen. Aan weerszijden van het middenpad staan geverfde bankenblokken. Tegen de noordgevel staan drie banken, gericht op de kansel. Deze zijn nog gedeeltelijk authentiek.
Tegen de zuidwand is een eenvoudige eikenhouten preekstoel uit de 17e eeuw geplaatst. Ook het klankbord boven de kansel is sober uitgevoerd.
Op het koor staan eikenhouten Oud-Hollandse knopstoelen. In de kerk hangen drie 2x8 lichts messing bolkronen. De doopbekkenstaander en de Avondmaalstafel zijn modern. De kerk bezit nog een oude smeedijzeren staander met messing bekken.
Het gebrandschilderde raam met een voorstelling van de Goede Herder is geplaatst ter gelegenheid van de restauratie in 1933.
Het orgel.
Het orgel is in 1901 geleverd door Bakker & Timmenga te Leeuwarden. Waarschijnlijk was er voor 1901 geen orgel in de kerk. Het orgel was een geschenk van de plaatselijke huisarts P. Rinsema. Hieraan wordt gerefereerd op het gedenkbord aan de orgelbalustrade. Het orgel is in 1981 gerestaureerd door Mense Ruiter uit Zuidwolde. Het orgel heeft 9 stemmen op het manuaal en 1 stem op het pedaal.
De Grafzerken.
Voor de preekstoel liggen drie grafzerken waarvan de oudste uit 1748 dateert. Deze herinnert aan Theodorus Cloppenborgt, overleden op de leeftijd van 71 jaren en 6 maanden, landrechter van Westerwolde gedurende 36 jaar – 3 weken.
Het tweede herinnert aan Hendrik Piccart, eveneens landrechter en overleden in 1805, en aan zijn vrouw Sophia Grootholtman, overleden in maart 1787. Hun zoon, Sophius Coenrad Hendrik is gedoopt op 18 maart 1787, dus…….
Het derde zerk herinnert aan Geertruida Palmer, geboren in 1798 en overleden in 1826, tien dagen na de geboorte van de vierde hunner kinderen.
Geertruida was de vrouw van DS. jan v d Broek, predikant van 1825 tot 1829.